Einde II



Zijn voetstappen klinken luid door de stille hal, als de man zich naar de liften haast. Het geluid weerkaatst tegen de grauwe muren en verstoort de serene rust die in het gebouw heerst. Hij lijkt het niet te merken. Of het interesseert hem niet. Zijn gezicht is een masker van onbewogenheid, zijn bewegingen zijn doelgericht en vastberaden. 

Achter de diverse half openstaande deuren die hij passeert, is het stil. Iedereen lijkt vredig te slapen. Ongetwijfeld vechten op dit moment ergens in het gebouw mensen voor hun leven, lijden ze helse pijnen, blazen ze hun laatste adem uit. Het kan haast niet anders of in de operatiekamers zijn chirurgen koortsachtig in de weer om levens te redden. Of om nieuw leven te verwelkomen. Maar van dat alles is de man zich niet bewust. Zijn blik is naar binnen gekeerd, hij wordt volledig in beslag genomen door zijn eigen gedachten. 

Als hij de verpleegsterspost passeert, kijkt hij op, maar het glazen eilandje is verlaten. Een zweem van teleurstelling trekt over zijn gezicht. Wat had hij verwacht, waar had hij op gehoopt? Een bemoedigend woord, een troostend gebaar? 

De man drukt op de knop van de lift en staart geconcentreerd naar het lampje dat aangeeft waar de cabine zich bevindt. Tergend langzaam kruipt de lift naar de derde etage. Als de deuren openschuiven, stapt de man de helverlichte cabine in. Hij bekijkt zichzelf in de spiegelwand. Het groenige tl-licht flatteert niet, maar dat lijkt hem niet te deren. Hij wrijft een keer door zijn ogen, strijkt een donkere haarlok naar achteren, en keert zijn spiegelbeeld de rug toe. 

De hal bij de hoofdingang is verlaten als hij naar de draaideuren loopt. Een van de beveiligingsmedewerkers in de receptieruimte herkent hem, steekt zijn hand op. Het doet hem goed. De afgelopen weken is hij een vertrouwde verschijning geworden voor de heren van de beveiliging. Eergisteren heeft hij in een zwak moment zelfs zijn hart uitgestort bij een van hen. De bewaker had geluisterd, en hem bij het weglopen een schouderklopje gegeven. ‘Ik zal voor je bidden,’ had hij gezegd. Bidden. Doen mensen dat nog tegenwoordig? Als het al zo is, dan heeft het niet geholpen, denkt de man wrang.

De zijdeur zoemt als de bewaker de deur ontsluit. De man loopt naar buiten. Het begint al licht te worden. Hij kijkt op zijn telefoon. Het is 06.48 uur. Een nieuwe dag is begonnen.