Einde



Ik word wakker als de deur zachtjes opengaat. Het is donker in de kamer, het moet nacht zijn. Gezien de voortdurende schemertoestand waarin ik me de laatste weken bevind, wordt het steeds lastiger voor me om het besef van tijd niet te verliezen.

Ik voel me te moe om mijn hoofd op te tillen en te kijken wie er is binnengekomen. De geringste inspanning is dezer dagen een hels karwei, dus ik blijf liggen waar ik lig en verroer me niet. Degene die nu behoedzaam om mijn bed heenloopt, komt ongetwijfeld controleren of ik nog leef. Er onopgemerkt tussenuit piepen is er in dit ziekenhuis niet bij. 

Dan klinkt het zacht schrapende geluid van stoelpoten die over het vinyl worden getrokken. Mijn bezoeker is onhandig, stoot met de stoel tegen een tafeltje, en er valt iets om. Aan de binnensmondse verwensing die daarop volgt te horen, is het een man. Het geeft me een onbehaaglijk gevoel. Wie komt er nu midden in de nacht een ziekenhuiskamer in om, ja, om wat te doen eigenlijk? Mij te bespieden? Te vermoorden? Dat laatste zou welbeschouwd misschien wel een zegen zijn. Een daad van medemenselijkheid. 

De onbekende bezoeker gaat zitten en schuift uiterst behoedzaam zijn stoel aan, waardoor hij in mijn blikveld verschijnt. Het is Richard. Mijn geheime minnaar. Mijn guilty pleasure. 

Beiden getrouwd, beiden op zoek naar iets extra’s, vonden we twee jaar geleden elkaar. We spraken af in hotelletjes en clubs, en beleefden samen gepassioneerde uren.

Totdat ik, nog maar een maand geleden, ziek werd. Stervende bleek te zijn. Denk in weken, zeiden de artsen met sombere gezichten.

Ik gaf er de voorkeur aan om helemaal niet meer te denken. Ik zegde met pijn in het hart mijn eerstvolgende date met Richard af, en voelde me daarna al snel zo miserabel, dat ik er niet eens meer toe kwam om te besluiten of ik hem wel of niet over mijn gezondheidstoestand moest vertellen. Of beter gezegd, over mijn fatale gebrek aan gezondheid.
 

Maar nu is hij hier. Mijn heerlijke, begeerlijke minnaar. De voortdurende, door morfine veroorzaakte mist in mijn hoofd trekt op, en een warm geluksgevoel dringt mijn bewustzijn binnen. Richards hand schuift onder het laken tussen mijn benen en blijft daar liggen. Het voelt zo vertrouwd dat ik er bijna van moet huilen.

            ‘Richard,’ fluister ik. Verrast kijkt hij op.

            ‘Hé meisje, ik dacht dat je sliep.’

            ‘Dat deed ik ook, totdat jij met het meubilair begon te gooien.’

            ‘Boefje,’ zegt hij, en dat ene woord roept zoveel herinneringen op, dat ik opnieuw tranen voel branden. Hij en ik in opperste extase. Gestolen uren in anonieme hotelkamers. Hoe anders is het nu. 

‘Kom bij me liggen,’ hoor ik mezelf tot mijn verbijstering zeggen. Alsof het de normaalste zaak van de wereld is, staat Richard op en schopt zijn schoenen uit. Dan maakt hij zijn riem los, trekt zijn broek uit en stapt zonder verdere plichtplegingen bij me in bed. Zijn nabijheid veroorzaakt wrang genoeg nog steeds een aangename tinteling in mijn lijf. Ik zou nog zoveel willen, nog zo graag willen leven in de meest intense zin van het woord, maar mijn lichaam is op. Letterlijk doodmoe. 

‘Ga lekker slapen meisje,’ zegt Richard. Hij slaat een arm om me heen, en drukt zich tegen me aan. In mijn hoofd en mijn lijf is het een wirwar van emoties. Verlangen naar wat is geweest en nooit meer zal zijn, woede en frustratie over de willekeur waarmee mij dit lot is toebedeeld, maar ook liefde en dankbaarheid. Voor dit moment alleen al. Ik zou er met volle teugen van willen genieten, maar mijn vermoeide lichaam laat het afweten, en ook mijn hoofd is moe.

Ik voel hoe de mist in mijn hoofd weer komt opzetten, bezit van me neemt, maar het is een aangename mist. Ik ben nog nooit zo intens gelukkig geweest als nu, hier, realiseer ik me. Dan wordt het donker.