Patatje oorlog

 

Het is druk in de snackbar, daar baal ik wel een beetje van. Ik heb juist de dinsdagavond uitgekozen als vaste ‘patatavond’, omdat het dan meestal erg rustig is bij Patatje Joop, mijn favoriete snackbar.
   

Eigenlijk mag ik dat niet zeggen, snackbar. U zou er een heel verkeerd beeld door kunnen krijgen. Patatje Joop is namelijk geen ordinaire friettent, het is een Kwalitaria. En, het woord zegt het al, in een kwalitaria wordt kwaliteit geserveerd. Kwaliteit met mayonaise. Wat kan een mens zich nog meer wensen?
    

Toch lukt het me vandaag niet om optimaal te genieten van mijn patatje oorlog. De enige echte; met pindasaus, mayonaise en rauwe uitjes. Op veel plaatsen laat men de uitjes weg, en ooit kreeg ik ergens een kwak currysaus op mijn frietjes. Bah! Daar moet je toch niet aan denken; pindasaus, mayonaise en currysaus in één combinatie op je patat. Dat is geen oorlog meer, dat is eerder een patatje Apocalyps!
   

Bij Joop kan je zoiets niet overkomen, die weet precies hoe zijn klanten hun patat willen. Klanten mag ik niet zeggen trouwens, Joop spreekt liever over gasten, dat heeft net wat meer klasse zegt hij, en gelijk heeft ie.
   

Terwijl ik een goudgele frietstengel aan mijn vork prik, en hem royaal door de mayonaise haal, zie ik de wachtenden naar me gluren.
   

Als ik opkijk, richten ze hun blikken gauw op iets anders, of ze staren neutraal voor zich uit, maar ik heb ze heus wel in de smiezen. Ik kan hun gedachten lezen alsof het de mijne zijn. Sterker nog, ik kan de minachting die ze uitstralen haast letterlijk proeven. Het geeft de satésaus een bittere bijsmaak, en het maakt dat de doorgaans zo heerlijk knapperige frietstengels slap en papperig lijken. Zo jammer. Ik zou me er niets van aan moeten trekken, van dat gegluur, maar dat doe ik natuurlijk toch. Ik schuif ongemakkelijk heen en weer op het veel te smalle plastic stoeltje, waarvan de randen pijnlijk in mijn billen en bovenbenen drukken.
    

Als ik straks thuis kom, en mezelf in de badkamerspiegel bekijk, zal ik de rode striemen kunnen zien die de stoelranden in mijn vlees hebben achtergelaten. Maar dat geeft niet. Dat trekt wel weer weg. Wat erger is, is dat ik nu, op dit moment, mijn eetlust laat bederven door magere medemensen. Of nee, dat zeg ik verkeerd. Met mijn eetlust is alles in orde, je moet van goeden huize komen om mij mijn eetlust te ontnemen.
    

Een keer is het me overkomen. Terwijl ik net een overheerlijke kroket uit de automaat had getrokken. Het gebeurde bij de automatiek in de stad. Ik wandelde juist met mijn kroketje naar buiten toen een zwerver, wankelend op zijn benen, de automatiek naderde. Toen hij vlak bij me was, maakte hij een onverhoedse beweging en voordat ik goed en wel in de gaten had wat er gebeurde kotste hij zich helemaal leeg. Een waterige oranjerode substantie dreef langs de glazen deur van de automatiek onlaag en drupte op de gebarsten vaal beige tegels.  
    

Terwijl de mensen binnen geschokte kreten slaakten, inspecteerde ik mijn kroket. De zwerver had hem nauwelijks geraakt, mogelijk zelfs helemaal niet. Op het witte servet zaten een paar kleine spetters. Meer niet. Toch heb ik hem weggegooid. In een vuilnisbak even verderop. Een seconde erna had ik al spijt, maar toen was het te laat. Tja. Tot zover mijn gebrek aan eetlust.
    

Zoiets is vandaag niet aan de orde. Hier is iets anders aan de hand. De voelbare afkeuring van de andere gasten belet me optimaal te genieten van mijn maaltijd.
   

Woede welt in me op. Kijk ze daar nou staan, de huichelaars. Alsof ze zelf geen patat gaan bestellen zo meteen. Alsof zij vanavond een gezonde maaltijdsalade voor hun gezin gaan bereiden. Of een heerlijk eenpansgerecht boordevol verse ingrediënten. Niets van dat al. Net als ik, eten ze vandaag frietjes. Maar omdat ze een paar gram minder wegen dan ik, door stom toeval of dankzij goede genen, menen ze hun stilzwijgende minachting over mij te kunnen uitstorten. Het zou wat.
   

Om mezelf op te vrolijken heb ik een kaassoufflé nabesteld. Geen gewone, maar een extra romige. De luxe kaassoufflé van Van Dobben, rijk gevuld met echte Goudse kaas. En daar ga ik heerlijk van genieten. Ik ben aan niemand verantwoording verschuldigd.
   

Oké, ik ben niet mager. Zeer zeker niet. Vanochtend woog ik schoon aan de haak honderdenzeven kilo. Bij een lengte van honderdzevenenzeventig centimeter levert dat een BMI op van vierendertig. Net als mijn leeftijd. Het Voedingscentrum concludeert daaruit dat ik veel te dik ben en adviseert me om contact op te nemen met mijn huisarts.
   

Ha! Omdat het Voedingscentrum zich laat beïnvloeden door de in onze hedendaagse maatschappij heersende opvatting dat vrouwen mager moeten zijn, wordt mij geadviseerd een arts te raadplegen. Omdat ik een rubensfiguur heb! Als ik een paar honderd jaar geleden had geleefd, was ik waarschijnlijk een stijlicoon geweest, een rolmodel voor jonge meisjes. Maar nu, anno 2017, word ik beschouwd als een paria. Als het perfecte voorbeeld van hoe het allemaal niet moet.
   

Mij kan het niet schelen. Je eet niet om te leven, je leeft om te eten, zeg ik altijd maar.
   

Inmiddels is hier het spitsuur voorbij. Een jongen van een jaar of dertien hangt nonchalant in een hoek, terwijl hij op zijn bestelling wacht. Hij lurkt luidkeels aan een blikje cola light.
    

Met een gevoel van spijt verfrommel ik het papieren zakje van de kaassoufflé en gooi het samen met het fritesbakje in de prullenbak. Ik had dus maar een half uurtje later hoeven komen, dan had ik ongestoord en in alle rust van mijn maaltijd kunnen genieten. Jammer. Ik aarzel. Dan neem ik een besluit.
    

‘Joop!’ roep ik. ‘Mag ik nog een patatje oorlog van je?’
   

 Als Joop al verbaasd is, laat hij dat niet merken. Hij knikt vriendelijk en schept met een zwierig gebaar een nieuwe portie patat in het vet. Het knisperende geluid van het hete frituurvet doet me watertanden. Mmm, heerlijk. Eten!