Zonder woorden

 

Vanochtend heb ik de narcissen weggegooid. Ik kon er niet meer tegen. De onaangename penetrante geur van die bloemen. Bah.

Ik had ze afgelopen zaterdag in de stromende regen op de markt gekocht. Twee bossen maar liefst. Doe maar lekker gek, had ik nog gedacht, wie kan het wat schelen? Ik ga mezelf opvrolijken met een enorm boeket fleurige narcissen. Nu het voorjaar nog in geen velden of wegen te bekennen is, kan ik wel een oppepper gebruiken.
  
Als Paul nog geleefd had, zou hij behoorlijk gebaald hebben van de lente dit jaar. Paul hield niet van kou en nattigheid. En niet van snijbloemen. Als ik zo nu en dan eens een boeketje voor mezelf meebracht, had hij verschrikkelijk de pest in. Pure verspilling noemde hij dat, geld uitgeven aan zoiets vergankelijks als snijbloemen. Hij deed het zelf ook nooit. Drieënveertig jaar ben ik met die man getrouwd geweest, denkt u dat hij ooit een bloemetje voor me heeft gekocht? Nooit! En toch hield ik van hem. Met hart en ziel.
 

Eenmaal thuis had ik de narcissen in de grote Delfts blauwe vaas gerangschikt. Ik had wat soda in het water gedaan, dan blijven de bloemen langer mooi. Dat zijn zo van die handige weetjes die vaak heel nuttig zijn. Nu ook, want hoewel ik ze een week geleden gekocht heb, stonden de narcissen er vanochtend nog stralend bij. Als nieuw. Op die geur na dan, want dat was werkelijk een verschrikking. Ik heb eerst nog op internet opgezocht of er iets aan die stank te doen is.
  
U zult wel denken, internet? Wat moet zo’n oude taart op het internet? Helemaal geen vreemde gedachte hoor! Paul was altijd een fervent tegenstander van dat hele computergedoe. Maar Paul is dood. Al zeventien maanden en vijf dagen.
   
Dus nu vind ik het af en toe wel prettig om een beetje rond te struinen op het world wide web. Het kan soms heel leerzaam zijn. Neem nou die narcissen. Wist u dat de narcis in Oosterse landen is verbonden aan de droevige liefde? Geliefden die van elkaar gescheiden zijn, sturen de ander een narcis als blijk van hun niet aflatende genegenheid. Als je het zo bekijkt is de narcis dus de perfecte bloem voor mij. Ik heb het boeket dan wel niet van Paul gekregen, maar het symboliseerde blijkbaar wel onze onverwoestbare liefde voor elkaar. Dat zou ik zonder Google nooit geweten hebben. Over de stank werd overigens met geen woord gerept. Sterker nog, de bloem werd geprezen om haar geurigheid.

Ik heb meteen ook maar even de betekenis van de krokus opgezocht. Ik had destijds namelijk een prachtig bloemstuk van paarse en witte herfstbloeiende krokussen laten maken voor op Pauls kist in het crematorium. Volgens de computer staat de krokus symbool voor lente, een nieuw begin. Tja. Ik had natuurlijk ook lelies kunnen kiezen, of een andere stemmige snijbloem, maar dan zou ik niet in Pauls geest gehandeld hebben. Bovendien heb ik van die krokussen op mijn balkon nog heel lang plezier gehad. En een nieuw begin… dat was Pauls dood in zekere zin natuurlijk ook. Begrijp me niet verkeerd, Paul was mijn grote liefde, dat staat als een paal boven water. Hij en ik waren voor elkaar bestemd, we begrepen elkaar zonder woorden. Ware liefde, waar vind je dat nog heden ten dage? De jeugd van tegenwoordig denkt alleen nog maar aan zichzelf.
 

Dat was in mijn tijd wel anders. Mijn ouders hebben mij geleerd iets voor een ander over te hebben. Wees dienstbaar en bescheiden, zei mijn moeder altijd. En dat ben ik mijn leven lang geweest. Paul zou dat ongetwijfeld volmondig beaamd hebben. Want ik heb hem in de watten gelegd hoor, neemt u dat maar van mij aan.

Zo kreeg hij elke ochtend een vers geperst sinaasappelsapje bij het ontbijt. Zonder pulp, want daar hield hij niet van. Vaak had ik met een engelengeduld sinaasappels staan persen en zeven, zat meneer nóg met een vies gezicht naar een snippertje vruchtvlees in zijn glas te staren. Tegenwoordig kwak ik simpelweg een schep muesli in een kom met een flinke scheut melk eroverheen en mijn ontbijtje is klaar. Heerlijk! En lekker makkelijk. Wel een stuk minder gezellig in je eentje, dat spreekt voor zich. Maar alles went, en het is tenslotte alweer bijna anderhalf jaar geleden dat Paul stierf.
 

Het begon met een vervelend griepje, althans, dat dachten we.

Paul voelde zich niet lekker; hij had het benauwd en hoestte veel. Logisch, meenden wij, want het was weer eens zo’n vervelende kwakkelzomer. Temperaturen ver beneden de norm en veel regen, dan heb je zo een kou te pakken. Maar de zomer ging voorbij, en Pauls griep niet. Dag in dag uit zat die arme schat in een warme deken gewikkeld in zijn fauteuil, hoestend en proestend te wachten op beter weer. Ik mocht geen enkel raam openzetten, niet eens op een kier, en hoewel het pas eind augustus was, stond de verwarming steevast op vierentwintig graden. De hitte en de benauwdheid in het appartement waren nauwelijks te verdragen.

Een vriendin die in die periode op bezoek kwam, verklaarde me voor gek. ‘Het lijkt hier wel een sauna, dat is toch geen doen voor jou?’ fluisterde ze me toe, toen Paul even op het toilet zat.

Maar zij had makkelijk praten. Zij had haar man al jaren daarvoor verloren. Die arme stumper was een maand voor zijn pensioen door een bus overreden, gewoon in hun eigen straat, nog net niet voor hun huisdeur. Morsdood. In onze straat rijdt geen bus, en bovendien ging Paul nooit veel naar buiten. Enfin.
 

Het werd herfst, en Pauls toestand verslechterde met de dag. Ik stelde voor om een dokter te bellen, maar daar wilde hij niets van weten. ‘Een mens moet niet met zijn pijntjes te koop lopen,’ zei hij, ‘dit soort kleine ongemakken los je zelf op, binnen de vier muren van je huis. Het is onnodig daar een ander mee op te zadelen.’ En daar bleef hij bij.

Dus lag ik elke nacht urenlang te luisteren naar zijn gerochel en gehoest, en naar zijn piepende ademhaling waar ik het haast zelf benauwd van kreeg. Overdag was ik voortdurend bezig met het schoonhouden van het appartement en het persen en zeven van sinaasappels. Paul hield vol dat hij er met een extra dosis vitaminen vanzelf weer bovenop zou komen, en dat hoesten was volgens hem simpelweg het resultaat van het feit dat het niet schoon genoeg was in huis. Eenmaal per week kwam een meisje schoonmaken, maar hij wees me er dagelijks op dat dit niet inhield dat ik de boel in de tussentijd gewoon kon laten versloffen.

 

In oktober was Paul zo verzwakt dat hij de meeste dagen zijn bed niet meer uit kwam. Ik had een belletje voor hem moeten kopen, want hij kreeg nauwelijks nog genoeg lucht om me te roepen als hij me nodig had. Vanaf het moment dat het onding in huis was, klonk de hele dag door dat irritante gerinkel, ik werd er compleet gestoord van. Ik had nauwelijks tijd om rustig een krantje te lezen. Of zonder onderbrekingen naar een aflevering van Vermist te kijken, mijn favoriete tv-programma.

En het werd alleen maar erger. Op een avond lag ik klaarwakker in bed, terwijl Paul naast me naar adem lag te snakken. Ik werd er onpasselijk van. Een haperende stoommachine was er niets bij. Ik draaide me op een zij en mijn kussen verschoof in Pauls richting. Voorzichtig duwde ik het een stukje verder. En daarna nog een beetje.

 

Zowel de huisarts als de begrafenisondernemer complimenteerde me met de waardige wijze waarop ik omging met mijn grote verlies. Ik glimlachte bescheiden. Het was niet nodig mijn diepste gevoelens met hen te delen. Paul had het goed gezien. Problemen los je zelf op, daar moet je anderen niet mee lastigvallen.