Fatale vergissing

 

Zaterdagmiddag

Het is zo stil in het vertrek dat ik de secondewijzer van de klok aan de muur hoor verspringen. Deze ongezellige kamer op het politiebureau van mijn nieuwe woonplaats is sinds een maand mijn werkplek, maar ik heb de klok nog niet eerder horen tikken. Een subtiel plopgeluidje voor elke seconde die voorbijgaat. Het verbaast me dat de tijd niet zwijgt, dat ze niet net als ik beseft dat het afgelopen is. Alles. Dat het hier en nu eindigt. 

Ik staar naar de voorwerpen op mijn bureau. Een beduimeld notitieboekje en een pistool. Jan, mijn leidinggevende, die tegenover me zit schraapt behoedzaam zijn keel. ‘Je had geen flauw vermoeden?’ vraagt hij zacht. Ik schud mijn hoofd. ‘Nee.’

 

Een dag eerder

Door het keukenraam kijk ik Sara na die ondanks mijn herhaalde verzoeken om haar rijgedrag aan te passen aan haar rijervaring met veel te hoge snelheid de straat uitscheurt. Nadat ze vorige maand haar rijbewijs heeft gehaald, heeft ze zich de Porsche toegeëigend. Dat was kort na onze verhuizing. Ik had op dat moment teveel aan mijn hoofd om me er druk over te maken. Ik was van plan geweest om het vehikel van de hand te doen zodra ik mijn draai een beetje gevonden had in dit stadje. Ik heb de Porsche jaren geleden meegenomen uit een van de pakhuizen waarin mijn vader van alles opsloeg, maar het lelijke paarse voertuig doet me onnodig veel aan hem denken, terwijl ik dat juist het liefst nooit meer zou doen. Bovendien is de Porsche straks met de baby veel te onpraktisch. Ik heb daarom inmiddels al een oerdegelijke Volvo aangeschaft, waar ik met gemak een hele babyuitzet in kwijt kan. De verkoop van de Porsche heb ik voorlopig maar even op de lange baan geschoven.

 

In gedachten verzonken smeer ik twee boterhammen voor mezelf en maak een kop koffie. Het is gaan regenen, wat mijn gevoel van troosteloosheid versterkt. Somber maak ik de balans op. Hier zit ik dan, 39 jaar oud, drie maanden zwanger en alleenstaand, met een dochter van 18 die mijn bloed wel kan drinken in een slaperig stadje in de provincie, weggevlucht uit de hachelijke situatie die een verbroken relatie met een collega met zich meebrengt. Inmiddels besef ik dat ik heb geprobeerd te ontsnappen aan mezelf. Dat is jammerlijk mislukt.

 

Pas als ik opsta om mijn bord en koffiemok in de vaatwasser te zetten valt me op dat het licht in het terrarium nog niet aan is. Toen Martin, mijn ex, vier jaar geleden overleed – of beter gezegd, in opdracht van mijn vader werd vermoord - waren niet alleen Sara en ik van de ene dag op de andere weer tot elkaar veroordeeld, maar was ik ook ineens verantwoordelijk voor Leo, de groene leguaan die Martin liefdevol in een joekel van een terrarium in zijn woonkamer hield. Sara verafschuwde het beest en was woedend toen ik besloot Leo in huis te nemen, maar ik was onvermurwbaar, misschien wel juist daarom.

Ik controleer de tijdklok, maar die staat keurig ingesteld. Dan zie ik dat de stekker op de grond ligt. Vreemd. Met een vaag gevoel van onheil steek ik de stekker terug in het stopcontact. Als het licht knipperend aanspringt zie ik Leo. Hij is dood. Daar is geen twijfel over mogelijk. Zijn kop is verpletterd.

 

‘Ik wil de namen van iedereen die ook maar iets met mijn verhuizing te maken heeft gehad. Iedereen. Er is niet het geringste spoor van braak. Iemand moet een sleutel van mijn huis hebben. Ik wil weten wie.’

‘Nathalie…’

‘Ik meen het Jan. Je weet wie mijn vader is en je weet dat het feit dat hij achter slot en grendel zit geen enkele garantie biedt voor mijn veiligheid of die van Sara. De tentakels van de maffia strekken zich uit tot ver voorbij de gevangenismuren. En wat met Leo gebeurd is, is een waarschuwing, neem dat van me aan.’

‘Leo?’

Geïrriteerd schud ik mijn hoofd. ‘De leguaan heette Leo.’ Het blijft even stil aan de andere kant van de lijn. ‘Natuurlijk,’ reageert Jan dan droogjes. ‘Leo de leguaan.’

Ondanks mezelf schiet ik in de lach. Jan lacht opgelucht mee en belooft uit te zoeken wie er bij mijn verhuizing betrokken was. Het stelt me niet echt gerust.

Ik kruip vroeg onder de wol, maar kan de slaap niet vatten. Sara is nog niet thuis. Ik maak me zorgen, maar realiseer me dat ze waarschijnlijk gewoon ergens met vrienden rondhangt. Het is onbegrijpelijk hoe snel mijn stugge driftige dochter zich hier met nieuwe vrienden en vriendinnen heeft weten te omringen. Ik vermoed dat de Porsche en sterke verhalen over haar maffia opa daar een grote rol bij hebben gespeeld.

Sara is dol op haar opa, en hij op haar. Toen ze een klein meisje was had ze een betere band met mijn vader dan met Martin of mij. Het leek soms wel alsof ze ons haatte omdat we haar zoveel mogelijk van hem probeerden af te schermen. Nu nog steeds heb ik vaak het gevoel dat ze me minacht omdat ik haar opa uit ons leven heb gebannen. Ik weet dat Sara hem in de gevangenis bezoekt. Ik durf er niet over na te denken wat die twee dan samen bespreken. Sara romantiseert de maffiapraktijken van mijn vader, al weet ze net zo goed als ik dat hij verantwoordelijk is voor de dood van Martin. Hij heeft hem dan wel niet zelf met kogels doorzeefd, ik weet zeker dat hij het is geweest die de opdracht heeft gegeven. Naar de reden kan ik alleen maar gissen. Soms denk ik dat hij hem simpelweg niet in de nabijheid van zijn oogappeltje wilde hebben. Helaas is het me nooit gelukt om dat te bewijzen.

Onwillekeurig leg ik mijn hand op mijn buik. Met dit nu nog minuscule wezentje in mijn buik ga ik het heel anders doen, neem ik me voor. De opvoeding van Sara heb ik grotendeels aan Martin overgelaten, ik kon het destijds nauwelijks opbrengen om de baby aan te raken. Ik kon haar niet in mijn nabijheid verdragen. Deze keer zal het anders zijn. Deze keer zal ik een echte moeder zijn. Ik zal met elke vezel van mijn lijf van dit kind houden, en ik zal ervoor zorgen dat hij of zij nooit met de donkere kant van mijn familie in aanraking komt. Deze keer zal ik het goed doen. Al is het maar omdat dit kind niet door mijn vaders zaad is verwekt.

 

Zaterdagochtend

 

Sara is niet thuisgekomen. Ze heeft niet geappt en ik kan niet zien wanneer ze voor het laatst online is geweest. Ik heb haar vanochtend vroeg een berichtje gestuurd, maar daar heeft ze nog niet op gereageerd. Ik realiseer me dat het zaterdagochtend is, maar toch maakt het me onrustig. Ik had haar niet met de Porsche moeten laten weggaan. Ik vóel gewoon dat er iets mis is. De leguaan was een waarschuwing. Ergens achter de horizon pakken donkere krachten zich samen, denderen als een lawine op me af. En als er iets is wat ik van mijn vader heb geleerd, is het wel dat ontsnappen onmogelijk is.

 

Sara’s telefoon staat uit. Ik heb haar diverse malen gebeld en word telkens meteen doorgeschakeld naar de voicemail. Ik spreek niets in. Ik besluit het terrarium op te ruimen. Als ik de waterbak weghaal, wordt mijn aandacht door iets getrokken. Met een akelig voorgevoel veeg ik wat houtsnippers opzij. In het felgroene vierkante envelopje dat tevoorschijn komt zit een kogel.

 

De kamer van mijn dochter is een puinhoop. Kleren en boeken liggen her en der verspreid over het onopgemaakte bed, haar bureaustoel en de vloer. Ik aarzel. Sara zal woedend zijn als ze erachter komt dat ik haar spullen doorzocht heb. Toch pak ik de spijkerbroek en trui die over haar stoel hangen op, leg ze op het bed en ga aan haar bureau zitten.

In de lades tref ik de gebruikelijke spullen aan. Wat pennen, paperclips in diverse kleuren, een nietmachine en een doosje nietjes, een schrijfblok, een stapeltje lege schriften. En een stuk of wat felgekleurde vierkante envelopjes. Geen groene. Een heleboel tegenstrijdige gedachten en gevoelens razen door me heen. Toeval, besluit ik uiteindelijk. Het moet wel toeval zijn.

Op het schap boven haar bureau liggen Sara’s schoolboeken en wat losse vellen met aantekeningen. Ook in haar kleerkast vind ik niets bijzonders. Ik controleer de lades met ondergoed en sokken en voel me een actrice in een tweederangs gangsterfilm. Helemaal onderin de kast staat een rijtje schoenendozen tegen de achterwand. Ik trek ze één voor één naar voren. In twee dozen zitten sneakers van een duur merk die ik haar nog nooit heb zien dragen, in de derde doos een paar zwarte pumps. Als ik de vierde doos open slaat mijn hart een slag over van schrik.

 

Ik sla nauwelijks acht op de politieauto’s die met hoge snelheid en loeiende sirenes dichterbij komen. Werktuigelijk stuur ik de Volvo de berm in, zodat mijn collega’s ongehinderd kunnen passeren. Naast me op de bijrijdersstoel ligt de inhoud van de vierde schoenendoos uit mijn dochters garderobekast. Een notitieboekje dat ze jarenlang als een soort dagboek heeft gebruikt en een pistool. Dankzij de dagboekaantekeningen weet ik dat de kogels die vier jaar geleden mijn ex hebben gedood uit dit pistool afkomstig zijn. Het vriendelijke meisjeshandschrift vormt een schril contrast met de kille toon waarop mijn dochter haar daad heeft beschreven.

 

Zaterdagmiddag

 

Jans mobiel piept. Als hij het gesprek wegdrukt, meldt het toestel zich meteen opnieuw. Geïrriteerd werpt hij een blik op het scherm, dan verontschuldigt hij zich. ‘Dit moet ik even afhandelen, ik ben zo terug.’ Ik knik.

            Door de smalle ruit naast de deur van mijn werkkamer zie ik Jan met enkele collega’s smoezen, terwijl hij mijn kamer in de gaten houdt alsof hij bang is dat ik anders ontsnap. Om de tijd te doden googel ik de 112-meldingen in de regio. Vijftig minuten geleden is er een melding gedaan van een uitgebrande auto in het buitengebied. Urgentie hoog. Ik herinner me de zwaailichten en sirenes toen ik op weg was hier naartoe. Welke verschrikking hebben mijn collega’s ter plaatse aangetroffen?

In de hal is Jan nog steeds druk in gesprek. Er wordt hevig gegesticuleerd en diverse malen draaien de hoofden zich in mijn richting. Zie ik nou overal spoken of hebben ze het over mij? Mijn deur staat op een kier. Ik loop er naartoe. Flarden van het gesprek zweven me tegemoet. 

“… aanslag… geen twijfel mogelijk… autobom…”  

Ik krijg het ineens ijskoud. Mijn benen worden slap. Wankelend loop ik achteruit, laat me in mijn stoel vallen. Sara’s notitieboekje ligt opengeslagen op tafel. Sara. Mijn dochter. Zíjn dochter. Die gistermiddag met mijn paarse Porsche is weggereden, en van wie ik sindsdien taal noch teken heb vernomen. De met venijnige halen onderstreepte woorden op de laatste pagina van haar dagboek dansen voor mijn ogen.

“Ik HAAT mama, ik HAAT haar. En ik HAAT de manier waarop ze haar buik streelt als ze denkt dat ik het niet zie. Onvergeeflijk, zegt opa. Hij gaat het oplossen. Dat heeft hij me beloofd. Binnenkort.”

Ik sluit mijn ogen. De pijn is nauwelijks te verdragen, maar huilen is onmogelijk. Minutenlang blijf ik bewegingloos zitten, mijn handen beschermend op mijn buik. Als ik opkijk staat Jan in de deuropening. ‘Je weet het al,’ constateert hij. Ik knik. We zwijgen. Er valt niets meer te zeggen.